De dag begon goed. Het was een prachtige ochtend met een rode zonsopgang. Of dit nu een mooie dag of juist een dag met regen betekende wist ik niet meer, maar ik besloot me dat niet eens af te vragen. Ik had een afspraak aan de andere kant van de Kostverlorenvaart, een minuut of twintig fietsen. Buiten was het fraai, een laagstaande zon die helder en geel scheen tegen de bovenste verdiepingen van de huizen aan het einde van de straat. Een bijna pikzwarte lucht in het westen.
Mijn telefoon stak ik in mijn zak zodat ik foto’s kon maken.
De fietstocht ging over een laan waar ik vaak met tegenwind over fietste in een gelukkig verleden, ik dacht aan het waarom van Herman Brood die van het Hilton naar beneden was gesprongen en aan John en Yoko die een aantal dagen van hun huwelijksreis in het Hilton gevierd hadden en ik keek naar de oude woning van een ex.
Bij de vluchtelingenopvang aan de Havenstraat stonden een paar vluchtelingen te roken en de loods waar ik vorig jaar nog een paar mooie vesten had gescoord was er niet meer.
Af en toe vielen er een paar druppels.
De ontmoeting was inspirerend. We chanten eerst en hadden daarna een mooi gesprek over hoe te doen als je chant. Het werd steeds donkerder en toen ik op het punt stond naar huis te gaan brak de regenbui los. Een wolkbreuk. Volgens weerplaza hield de bui de hele dag aan. Vol tegenzin zette ik me er toe er doorheen te gaan.
Nat. Nat. Alles nat. Het vervelendste waren de druppels op mijn bril.
Ik fietste zo hard ik kon en kwam doorweekt aan. Alles uit en uithangen. Nieuwe droge kleren aan.
Maar het lukte niet meer, de dag. Ik kwam tot niets. Alleen maar tot ergernis.
Die avond kon ik zwemmen. Ik kon meerijden met J, die afgelopen jaar een vriend van me is geworden. Ik ken hem al lang maar hij is één van de twee vrienden die ik vorig jaar gemaakt heb en waar ik heel blij mee ben want vrienden heb ik graag.
Ik was zwijgzaam in de auto, vertelde hem op zijn vraag hoe het ging wel dat ik me niet zo prettig voelde maar dat ik hoopte dat zwemmen zou helpen.
Ik bleef chagrijnig, het zwemmen ging erg moeizaam en ik ergerde me kapot. Oh daar had je die, die altijd de kantjes ervan af zwom, oh waarom zwemt die ander zo langzaam, oh waarom maken ze geen plaats voor me als ik een keerpunt wil maken, oh wat een domme slag is die rugslag toch, moet ik weer die 50 meter vlinder doen, dat kan ik toch helemaal niet,wat een korte rust tussen de nummers, wat zijn mijn benen moe, zal ik even tegen de trainer klagen dat ik me zo rot voel, wat doe ik dat toch slecht met die elleboog en ondertussen zwom ik netjes de opdrachten.
Tot we kwamen bij vier maal tweehonderd meter borstcrawl met voor elke tweehonderd een speciale opdracht die ik braaf uitvoerde.
De langzame zwemmer kwam me tegemoet en opeens realiseerde ik me dat niets van mijn gedachten en/of voorkeuren iets met hen te maken had, het was niet de langzame zwemmer, het was niet dat ze geen rust hielden of juist teveel aan de kant hingen zodat ik geen keerpunt kon maken.
Ik was het. Ik was degene die chagrijnig was, ik was het die labels plakte en oordeelde. Ik trok het water onder me door in dit heldere ogenblik. Juist op dat moment dat ik me realiseerde dat ik het was verliet mijn slechte bui me. Het water waste me schoon.
Bij een volgend keer punt maakten de twee mensen die aan de kant stonden plaats voor mij. De verandering.
Opgewekt klom ik het bad uit.
Geef een reactie