
Dertig jaar geleden belandde ik in een zware depressie. Ik was binnen anderhalf jaar mijn beide ouders kwijt en verloor daarmee mijn ouderlijk huis. Ik hield veel van mijn ouders en was erg op ze gesteld. De meeste zondagmiddagen reisde ik af naar de plek waar zij woonden. Mijn broer kwam ook vaak en op die zondagmiddagen genoot ik van de onvoorwaardelijke liefde die mijn ouders voor me hadden. In augustus 1990 was dat voorbij, zonder dat ik er enige invloed op had was ik iemand anders geworden, ik was kind af, de mensen voor me waren weg.
Tijd om over mijn vader te rouwen gunde ik me niet. Ik had heel veel gehuild over mijn moeder en had genoeg van het huilen. Ik stortte me op mijn werk. ’s Nachts sliep ik niet en overdag werkte ik hard tot het niet meer ging. Ik stortte in. Maar stoer als ik ben wilde ik niet dat iemand dit wist. Ik nam van het ene op het andere moment ontslag op mijn werk en kroop in bed met de telefoon eruit. Na een paar dagen belde ik mijn huisarts, ik had pijn in mijn lijf en terwijl ik met haar aan de telefoon was barstte ik in huilen uit. Ze nodigde me uit langs te komen en maakte een plan om me uit bed te houden. Ze stuurde me naar een hele lieve Mensendiecktherapeute die me fysiek aan het werk zette, ik moest thuis een aantal oefeningen doen waardoor ik niet helemaal verstijfde. Ik ging, ik weet niet meer hoe lang, elke week drie keer naar deze therapeut en deed thuis braaf mijn oefeningen. Na een aantal maanden liepen deze bezoeken op hun einde. De Mensendiecktherapeute vroeg me of er een sport was die ik leuk vond want dat het belangrijk was dat ik bleef bewegen. Een sport? Die ik LEUK vond? Na mijn eindexamen had ik nooit meer iets aan sport gedaan. ~ wordt vervolgd
Geef een reactie