Ik vergelijk Facebook altijd met een stamcafé. Ooit had ik een stamcafé, ik kwam er elke dag, in het begin ontbeet ik er op weg naar mijn werk maar het was nooit druk op die tijd dus het café veranderde de openingstijd en ik ontbeet ergens anders.
Jaar in jaar uit ging ik naar dat café. Ik flipperde, zat met mijn vriendinnen, versierde vrouwen, dronk cola, rookte joints en deed eind jaren zeventig nog andere dingen in het café. Ik had het er enorm naar mijn zin, het was mijn plek en ik vond het helemaal niet erg dat ik gezien werd als een meubelstuk. Na een jaar of twintig of misschien was het vijftien jaar kwam de klad er in, de klad in mijn vreugde. Ik vond het er niet fijn meer.
Ik had mijn vriendinnen waar ik mee optrok en om gaf en de andere stamgasten in het café bevielen me niet meer. Er werd vreselijk geroddeld en ik wist door dat geroddel op een gegeven moment meer over mensen die ik amper kende dan over mijn vriendinnen. Ik wilde het niet meer en de keren dat ik nog in het café kwam dacht ik: wat doe ik hier.
Mijn medestamgasten kwamen vooral in het café omdat ze hielden van drank. Sommigen hadden een vrolijke dronk, anderen tetterden me de oren van mijn kop en weer anderen hadden een kwade dronk en was ik met mijn cola, joint en zachte hart een uitstekend slachtoffer.
Van het ene op het andere moment besloot ik niet meer naar het café te gaan. Dagen en avonden vol rust volgden. Ik sliep niet meer onrustig in en ik werd ontspannen en rustig wakker.
Maar eigenlijk gaat het me nu niet om dat café maar om Facebook.
In een café zijn leuke mensen en vervelende mensen die ruzie zoeken en dat zijn ook vaak de mensen die we vermijden.
Op Facebook heb je ook die types, mensen die ruzie zoeken, en net als in het café loop ik met een boog om ze heen en vind mijn geluk aan hun andere kant.
Geef een reactie