Ik ontmoet Amit. 1977

Met Amit in mijn leven begon een geweldig avontuur. Amit leek nergens bang voor. Ze was een echte Sabra. Ik ben negen jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog geboren en ik realiseer me steeds meer hoe de schaduw van die oorlog nog steeds over Nederland hing. De Tweede Wereld oorlog was in mijn gezin en school een dagelijks onderwerp van gesprek. Iedereen die ik kende had tegen de ‘Duitsers’ gevochten, op kleine schaal en op grote schaal en iedereen had onder de bezetting geleden. Wat er gebeurd was met de Joden was onbegrijpelijk en was een grote zonde. Israel was het land van God en de joden waren de kinderen van God. Zij hadden jaren in ballingschap geleefd, waren door Mozes naar Het Beloofde Land geleid, hadden de Tien Geboden gemaakt waar iedereen zich aan kon houden en nadat ze in Hitler- Duitsland naar de gaskamers waren geleid en daar in koele bloeden waren vermoord hadden zij natuurlijk recht op hun land. Voor mij was dat net zo vanzelfsprekend als een boterham met kaas. Ten tijde van de Zesdaagse Oorlog stond overal de radio aan en luisterden wij in de Aardrijkskundeles naar het nieuws terwijl de leraar op de kaart ons uitlegde hoe de troepen zich bewogen. Meisjes gingen in dienst in Israel en iedereen hield van de knappe Israelische meisjes die meeliepen in de Vierdaagse van Nijmegen. Wat waren ze mooi die meisjes en wat zag het er stoer uit, die meisjes in die uniforms. Heel wat stoerder dan onze Milva’s. Ik stond achter Israel en hield onvoorwaardelijk van het land. En nu ontmoette ik een Israëli! In het Vrouwenhuis van Amsterdam. Ze opende de deur toen ik door de nacht vanuit de Staatsliedenbuurt naar het Vrouwenhuis was gelopen. Mijn fiets was de avond daarvoor gestolen. Ze kwam naast me zitten aan de bar, stelde zich voor en vertelde dat ze uit Israel kwam. Misschien viel mijn mond open. De gedachten buitelden door mijn hoofd, Ik wilde weten en zei dat. ‘Vraag maar,’ zei Amit

“Kan ik je ook stomme vragen stellen?” vroeg ik

“Natuurlijk,” zei Amit. 

Ben je Joods vroeg ik Ja. Vind je het erg als ik je een jood noem? Nee ik niet. Dat is wat ik ben,  een jood Heb je in dienst gezeten. Ja. Ben je geboren in een kibboets. Ja. Wat vind je van de politiek van Israel? Daarom ben ik er weg. Ben je een Sabra? Ja, hard van buiten zacht van binnen.

Amit hield van praten en was geamuseerd door al mijn vragen, ze gaf me uitgebreid antwoord terwijl ze joints draaide op de bar en we flesjes cola dronken. Ze was twintig en was in Nederland om de winter mee te maken. Ze had nog nooit een winter meegemaakt en wilde altijd al naar Amsterdam. Ze was samen met twee vriendinnen die op de Kunstacademie in Jeruzalem zaten met een Volkswagenbusje door Europa getrokken. Twee dagen geleden had ze haar vriendinnen uitgezwaaid op Schiphol, ze had een baantje als chauffeur in de haven en  een bed in een studentenflat op de Prinsengracht naast het Anne Frankhuis. En nu was ze hier. Alleen. In voor een avontuur, in voor de winter. We werden het Vrouwenhuis uitgebonjourd en ze vroeg of ze me een lift kon geven. Ze reed in een witte Volkswagen. De auto stond een end verderop de Nieuwe Herengracht geparkeerd. Amsterdam was een rafelige stad in de jaren zeventig. Er waren vele open plekken in de stad en er waren misschien nog wel meer huizen die door balken omhoog werden gehouden. Het was een frisse nacht in de herfst van 1977. Ik studeerde aan de lerarenopleiding maar ik was al erg in conflict met mijn opleiding en het gevonden feminisme. De vrouwelijke docenten op de opleiding waren ver in de minderheid en het feminisme werd vooral gezien als iets van lelijke mannenhaters. Ook door vrouwen. Mijn bezwaren tegen het taalgebruik van de student als hij of de algemene opvatting dat alleen mannen literatuur schreven werden bespot en afgedaan als gezeur. Ik moest vooral naar mezelf kijken vonden ze. Mannen waren het en mannen hadden gelijk.





Plaats een reactie